Gruit, kuit en hoppenbier
Bier wordt al eeuwenlang over bijna de hele wereld gedronken. Het zal echter per land en zelfs regio sterk verschillend hebben gesmaakt, afhankelijk van de beschikbare brouwingrediënten. Bier werd namelijk gebrouwen met een verscheidenheid aan granen (vanaf het jaar 1000 vooral tarwe) en op smaak gebracht met een mix aan kruiden als laurier, komijn, anijs en als belangrijkste smaakmaker gagel.
Dit bier noemde men gruitbier. Brouwers kochten het gruit (het kruidenmengsel) in een lokaal gruithuis, waar de staat er flink aan verdiende (een vroege vorm van accijns). Thuis maakten ze er vervolgens bier van. Een typische vrouwenklus, overigens; brouwen gebeurde vooral thuis, terwijl de man elders aan het werk was.
Hoppenbier
Rond het jaar 1300 deed vanuit de Noord-Duitse Hanzesteden de hopplant zijn intrede. In sommige bieren werd de gruit volledig vervangen door hop, waardoor het aangenaam bitter smaakte en langer houdbaar was. De hoppenbieren werden vooral in Haarlem, Amersfoort, Delft en Gouda gebrouwen en verscheept naar omliggende landen.
Kuit
Een eeuw later was ook het kuitbier flink in opkomst. Kuit is een bovengistend, licht troebel, granig en licht bitter bier. Hoewel tegenwoordig gerst het meest gebruikt wordt als brouwgraan voor veel bierstijlen, is kuit gebrouwen met minstens 45% bleke haver en 20% tarwe. Het Nederlandse kuitbier groeide in de 15e en 16e eeuw uit tot een succesvol exportproduct en werd tot ver in Duitsland, Noord-Frankrijk en aan de Engelse oostkust gedronken. Het bleef ook daarna nog lange tijd voor veel brouwerijen hun belangrijkste bier.
Fun fact: de achternamen Hoppenbrouwer en Kuitenbrouwer komen nog steeds voor in Nederland en verwijzen naar deze twee biersoorten.